Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Alzo zegt de HEERE, tegen de profeten, die Mijn volk verleiden; die met hun tanden [12]bijten, en roepen vrede uit; maar die niets geeft in hun mond, tegen dien zo [13]heiligen zij een krijg. 12. Onder voorwensel van liefde en vriendelijkheid, als grijpende wolven, de zielen moorden, door hun valse verleidende profetieen. Verg. Ezech.13:18,19 en Ezech.22:25; Matth.7:15. Of, als verhongerde beesten, verscheuren en veslinden wat men hun geeft, en roepen dan van vrede, geluk en voorspoed, als zij de buik vol hebben. Verg. hfdst.2 vs.11; Jes.56:10, Jes.56:11; Ezech.13:3 met de aantekening. 13. Dat is, tegen die ruien en hitsen zij een ieder op, rusten toe, en nemen oorlog tegen hem aan, of verkondigen en profeteren hem alle kwaad, als zijnde een verachter van God en Zijn Woord, dat zij valselijk voorwenden. Zie van het Hebr. woord Jer.6:4.